De wadden zijn de delen van de Waddenzee die bij laag water droog vallen. Het zijn zandige of slikkige platen met droogvallende geultjes of prielen. Soms noemen mensen het hele waddengebied de wadden, inclusief de eilanden en grote geulen. In Groningen wordt de term wad alleen gebruikt voor zandige droogvallende platen. Als er een een dikke prutlaag op ligt zijn het slikken. De oorsprong van het woord wad is het oud-Friese ‘vade’, wat doorwaden betekent.
Slikken op het wad
Het droogvallende wad langs de Fries-Groningse kust is het meest slikkig. Dat stuk is erg moeilijk begaanbaar, maar het is leuk om het te proberen! De Groningers hebben het dan niet over wadden, maar over slikken. In Zuid-Nederland wordt de term slikken gebruikt voor alle droogvallende delen van de zeearmen in de Delta.
Platen op het wad
In het woelige water van de Noordzee zweven kleine zandkorreltjes, kleideeltjes en vlokjes dierlijke afvalstoffen. De kleideeltjes en voedselrijk afval klitten aan elkaar. In de delen van de Waddenzee waar het zeewater bij hoogwater tot rust komt zinkt dit naar de bodem. Zo zijn de wadden ontstaan. De slikkige wadplaten zijn erg voedselrijk. Er leven veel algen aan de oppervlakte en bacteriën in de bodem. Daar leven veel bodemdieren van. Bij hoogwater is het een rijke voedselplek voor garnalen en vissen. Bij laagwater doen de wadvogels zich tegoed aan de bodemdieren.
Geulen op het wad
De geulen van de Waddenzee vallen bij laagwater niet droog. De eb- en vloedstromen hebben de geulen uitgeslepen. De grootste geulen zijn meer dan 40 meter diep. Voor de scheepvaart zijn de grotere geulen de vaarwegen in het waddengebied. In de geulen leven bodemdieren, zeehonden en grote en kleine zeevissen. De wadvissers vangen er garnalen en platvis. Langs de randen van de geulen worden mosselen gekweekt.
Prielen op het wad
Prielen zijn kleine geultjes op de wadplaten, die bij laag water helemaal droogvallen. Bij eb stroomt het water van de plaat door prielen naar de geulen. Als de plaat droogvalt gaan de zeedieren, die zich op de plaat tegoed hebben gedaan aan bodemdieren, via de prielen naar dieper water. Met een garnalennetje is er bij eb veel te vangen in de prielen.
Wantij op het wad
Achter de eilanden ontmoeten twee vloedstromen elkaar. Het zeewater komt daar tot rust en de zwevende deeltjes bezinken. Daar zijn de geulen het ondiepst. Zo’n plek heet wantij. Voor wadlopers zijn de wantijen de plekken waar je met laagwater een oversteek naar een eiland kunt maken. Voor de schepen zijn de diepste routes over het wantij gemarkeerd met boeien of steekbakens, zodat schepen met weinig diepgang met hoogwater over het wantij kunnen varen. Het wantij ligt altijd aan oostkant van een waddeneiland, omdat de vloed vanuit het westen komt. Vanuit het westelijke zeegat is de vloed al een eind opgeschoten voordat de vloed het oostelijke zeegat heeft bereikt.
Bodemleven op het wad
In de bodem van het wad leven allerlei soorten bodemdieren. De meeste leven van plantaardig of dierlijk plankton, dat ze uit het zeewater filteren, of van eencellige algen, bacteriën en dieren die op of in de wadbodem leven. De wadbodem is voedselrijk omdat er een voortdurende aanvoer van voedingsstoffen uit de rivieren en de Noordzee is. Vogels eten op hun beurt de bodemdieren. Bij hoogwater doen vissen, garnalen, krabben en heremietkreeftjes hetzelfde.
WWW