Walvissen
Bij het woord ‘walvis’ denk je al gauw aan een reusachtig dier. De grote walvis die het vaakst de Noordzee bezoekt is de bultrug. Bultruggen kunnen zich er meestal prima redden en zwemmen, met hun buik vol Noordzeeharing, weer vrolijk naar de oceaan. Met potvissen die de Noordzee in zwemmen loopt het vaak slechter af: die stranden meestal omdat ze in het ondiepe kustwater in de problemen komen. Het grootste dier dat ooit geleefd heeft is ook een walvis: de blauwe vinvis. Maar er zijn ook miniatuur-walvissen: bruinvissen, die bij tienduizenden in het Nederlandse deel van de Noordzee rondzwemmen. Zij worden hooguit anderhalve meter lang, maar horen wel bij de walvisachtigen.
Walvissen: ooit op het land
De voorlopers van de walvisachtigen waren landdieren. In het vroege Tertiair (zo’n 50 miljoen jaar geleden) is een groep roofdierachtige zoogdieren in kustgebieden gaan leven. Ze leken wel wat op varkens, maar waren meer verwant aan de runderen. Gaandeweg pasten ze zich steeds meer aan aan een zwemmend leven in zee. Het werden dieren zonder achterpoten, maar met flippervormige voorpoten en een verbrede, afgeplatte staart. Net als rundachtigen hebben alle walvissen nog steeds een gedeelde maag. Van de achterpoten zijn alleen nog inwendig de zogenaamde bekkenbeentjes over.
Eten met tanden of zeven
Er zijn twee groepen walvissen: baleinwalvissen en tandwalvissen. De meeste baleinwalvissen zijn reusachtig groot. Ze hebben een enorme bek zonder tanden, maar met baleinen. Dat zijn hoornplaten die in rijen aan het gehemelte van de bovenkaak hangen. Met die baleinen zeven de walvissen hun voedsel uit het water. De meeste leven vooral van krill: garnaalachtige diertjes die in enorme hoeveelheden in open zee voorkomen. Ook kleine vissen die in grote scholen leven, zoals haringen, staan op het menu van baleinwalvissen.
Tandwalvissen zijn over het algemeen veel kleiner dan baleinwalvissen. Alleen potvissen doen in lengte niet onder voor een baleinwalvis. Ook dolfijnen en bruinvissen zijn tandwalvissen. Ze eten voornamelijk vis of inktvis. De orka jaagt ook op zeehonden, pinguïns, bruinvissen, dolfijnen en grote walvissen
Verspreiding van walvissen in de Noordzee
Omdat walvisachtigen meestal dieper onder water zwemmen, zijn ze moeilijk te zien. Grote walvissen zijn zeldzaam in de Noordzee. Alleen de kleinste baleinwalvis, de dwergvinvis, wordt in de noordelijke helft van de Noordzee regelmatig gezien. De laatste jaren zwemmen ook regelmatig bultruggen voor de Nederlandse kust. Deze dieren zijn gewend om in ondiep kustwater te zwemmen en komen waarschijnlijk af op de vis die in grote scholen in het kustwater zwemt. Een potvis of een andere grote walvissoort die in de ondiepe zuidelijke Noordzee terecht komt, is een dwaalgast. Dwaalgasten zijn dieren die om onbekende redenen uit hun natuurlijke omgeving zijn weggezwommen. Vaak loopt het slecht met ze af en spoelen ze ergens aan. Als gevolg van klimaatveranderingen veranderen de stromingen in de oceanen. Het is niet uitgesloten dat daardoor meer en andere walvisachtigen in de Noordzee terecht komen.
Opvang van walvisachtigen
Levend aangespoelde grote walvissen zijn meestal niet te redden. Ze zijn veel te groot en te zwaar en zakken door hun eigen gewicht in elkaar. Als ze kort na het aanspoelen door het opkomende water weer vlot komen, kunnen specialisten proberen om ze naar veilig, dieper water te geleiden. Bruinvissen en dolfijnen zijn een stuk handzamer, maar ook deze dieren zijn moeilijk op te vangen. De Stichting SOS Dolfijn is daarin gespecialiseerd.
Bijzondere walvisachtigen langs de Nederlandse kust
Naast de hierboven genoemde soorten verschijnen er af en toe zeldzame walvissen langs de Nederlandse kust. Dicht langs de kust in de Noordzee zijn botten gevonden van de grijze walvis en de noordkaper. Deze botten bewijzen dat deze soorten hier misschien tot in de middeleeuwen voorkwamen. Af en toe duikt een verdwaalde beloega uit het hoge noorden op. In 1966 zwom er een de Rijn op. In 1980-1981 en in 1984 werd er één gezien in de Schelde- en de Eemsmond. Beloega’s zijn bewoners van riviermondingen uit het noordpoolgebied. Het is dus niet vreemd dat ze in rivieren gezien zijn. In 1912 vond een narwal zijn einde in de Zuiderzee. Ook deze was verdwaald vanuit het hoge noorden. De blauwe vinvis, de dwergpotvis en het koppel zwarte zwaardwalvissen, die ooit strandden aan de Nederlandse kust, kwamen uit de Atlantische Oceaan.