Schelpen zijn de harde delen van weekdieren die deze dieren stevigheid geven. De schelpen op het strand zijn bijna altijd van tweekleppigen, slakken of inktvissen. Vaak zijn lege schelpen op het strand al honderden jaren oud, zo niet duizenden jaren. Je kunt zelfs fossielen vinden van meer dan 100.000 of miljoenen jaren oud. Alleen als er nog vleesresten in zitten of als bij tweekleppigen de beide kleppen nog aan elkaar vast zitten, weet je dat het beestje kortgeleden nog geleefd heeft. Inktvissen hebben een heel breekbare schelp, die zijn nooit oud.
Zeeslakken
Ken je alikruiken, wulken, tepelhorens, muiltjes en vlokkige slakken? Het zijn de bijzondere namen voor een paar van de tientallen slakkensoorten die voorkomen op het wad of in de Noordzee. Zeeslakken verschillen enorm in uiterlijk. Ze zijn naakt of hebben een huisje en er is een grote variatie in vormen en kleuren.
De meeste slakken zijn vleeseters of aaseters, alleen het muiltje filtert plankton uit het zeewater. In de Waddenzee is de wulk al tientallen jaren geleden helemaal verdwenen. De fuikhoren is in deze eeuw vanuit het zuiden opgerukt en komt nu in de Waddenzee voor.
Tweekleppigen
Tweekleppigen zijn schelpdieren die zich beschermen tussen twee schelpkleppen. Meestal zijn die kleppen ongeveer even groot. Bekende soorten zijn de mossel, de kokkel en de oester. Al deze dieren filteren plankton uit het zeewater. De meeste soorten die in de Waddenzee voorkomen, leven ingegraven in het zand. Alleen de mossel en de oester leven op het wad. Schelpdieren kunnen zo massaal voorkomen, dat ze het leven in het waddengebied flink beïnvloeden. Ze vormen het voedsel voor allerlei soorten andere dieren, zoals vissen, krabben vogels en mensen.
Ingevoerde soorten
Veel soorten schelpdieren zijn van elders door mensen in het waddengebied terechtgekomen. Vikingen haalden al in de middeleeuwen de strandgaper uit Amerika naar Europa. De Amerikaanse zwaardschede is in de vorige eeuw per ongeluk vanuit oostelijk Noord-Amerika ingevoerd, met ballastwater. De Filipijnse tapijtschelp en de Amerikaanse strandschelp zijn de jongste nieuwkomers. Mede door de opwarming van het klimaat is het goed mogelijk dat deze exoten heel talrijk gaan worden, terwijl de kokkels en nonnetjes juist gaan verdwijnen.
Inktvissen
Inktvissen horen ook bij de weekdieren. De harde delen die deze dieren hun stevigheid geven, noemen we ook schelpen. Zelfs als het om een inwendig skelet gaat. In het waddengebied komen inktvissen vooral in het voorjaar voor. Dan leggen de kleine pijlinktvissen hun eisnoeren in het ondiepe water van de Waddenzee. De gewone pijlinktvissen doen dat voor de Noordzeekust. Zulke eisnoeren kun je dan aangespoeld op het strand vinden. Verder vind je vooral rugschilden van zeekatten op het strand, maar die kunnen drijven en komen meestal niet uit het waddengebied.
Het rugschild van een zeekat fungeert als inwendig skelet. Als zeekatten doodgaan, is het kalkachtige schild het enige dat overblijft. Wanneer je langs het strand loopt kun je vaak aangespoelde rugschilden vinden. De meeste mensen kennen het als zeeschuim dat in vogelkooien wordt gehangen. Vogels zijn er dol op; ze kunnen de kalk er makkelijk afpikken. Door de extra kalk leggen ze stevige eitjes.
Inktvissen zijn hoogontwikkelde weekdieren. Ze hebben goede ogen. Het zijn snelle jagers, die het voorzien hebben op kreeftachtigen, schelpdieren, vissen en andere inktvissen. De verschillende soorten inktvissen kun je in twee groepen verdelen: de achtarmen en de tienarmen. In de Noordzee komt af en toe de kleine achtarm voor. Verder komen er vrijwel alleen tienarmige soorten voor: zeekatten en pijlinktvissen