In de Waddenzee, Oosterschelde en de Grevelingen zie je steeds meer Japanse oesters. Deze zijn in de vorige eeuw vanuit oostelijk Azië hier ingevoerd door oesterkwekers. Hoewel ze lekker zijn om te eten is niet iedereen blij met de komst van deze oester. De schelpen zijn namelijk vlijmscherp, je kunt je er makkelijk aan snijden. En op sommige plekken groeien nu zoveel oesters dat ze andere schelpdieren verdringen. Andere bodemdieren vinden er juist een veilig heenkomen en een stevige ondergrond. Hoewel veel vogels moeite hebben om de Japanse oesters open te krijgen, lijken een aantal vogelsoorten de lekkernij nu te ontdekken.
Oesters voor restaurant en visboer
Vanaf de jaren 60 wordt de Japanse oester op vrij grote schaal geteeld in de Oosterschelde. In de handel staat de Japanse oester bekend onder de naam ‘creuse’. Japanse oesters zijn heel geschikt voor de kweek. Ze planten zich namelijk al voort als ze één jaar oud zijn en groeien heel hard. De creuse weegt al na twee jaar zo’n 100 gram (zonder schelp), en is dan geschikt voor consumptie. Bij de platte oester duurt dit veel langer: een platte oester weegt pas na vier jaar zo’n 75 gram.
Verspreiding en habitat van Japanse oesters
De Japanse oester komt oorspronkelijk van de Aziatische kust van de Stille Oceaan. Door de mens zijn ze inmiddels ook in Noord-Amerika, Australië, Europa en Nieuw Zeeland terecht gekomen. De eerste Japanse oesters werden al in 1883 vanuit Portugal naar Nederland gebracht, als proef om te kijken of ze hier gekweekt konden worden. Die werden Portugese oesters genoemd. Deze zijn nu nog steeds een beetje anders van kleur en vorm dan de Japanse oesters uit Japan. Vanaf de jaren 60 werden de Japanse oesters uit Japan door kwekers in grote aantallen naar Zeeland gebracht. De Nederlandse platte oester had namelijk erg te lijden onder een oesterziekte en de kwekers dachten dat de Japanse oester sterker zou zijn. De kwekers verwachtten ook dat de oester zich niet uit zichzelf zou gaan voortplanten in het koude Nederlandse water en dat ze de import-oester veilig naar Nederland konden brengen. Helaas bleek de koude geen probleem, want halverwege de jaren zeventig vermenigvuldigden ze zich massaal.
In de Waddenzee is het dier in de zeventiger jaren ingevoerd. De Japanse oester komt nu dus voor in de Waddenzee en het deltagebied. Nog steeds neemt de hoeveelheid Japanse oesters in deze gebieden toe. Ze hebben een harde ondergrond nodig om zich te kunnen vestigen, maar deze ondergrond hoeft niet persé groot te zijn. Een lege oesterschelp is al een goede basis voor een nieuw oesterrif. De grootste riffen vind je op zandplaten en dijken die bij laag water droogvallen, maar ze kunnen voorkomen tot op zo’n 80 meter diepte.
Nieuwe riffen van oesters
In de Oosterschelde zijn de Japanse oesters massaal aanwezig, en in het waddengebied nemen ze steeds meer toe. De Japanse oesters eten veel meer algen, nemen meer ruimte in beslag en eten per ongeluk ook larfjes van andere schelpdieren. Biologen zijn bang dat de gewone schelpdieren zoals de kokkel en de mossel veel zeldzamer zullen worden door concurrentie met de Japanse oesters. Daardoor zouden ook de schelpdieretende vogels, zoals de eidereend en de scholekster, het moeilijk kunnen krijgen.
Maar de oesterriffen zijn wel een soort rotsige ondergrond voor veel zeedieren, zoals zeeanemonen, zeepokken en kleine visjes, die anders geen geschikte leefomgeving zouden vinden in de wereld van zand en slib. Vroeger werd deze functie bekleed door mosselbanken, maar die zijn veel minder stabiel dan de oesterriffen en bovendien zeldzaam geworden als gevolg van de schelpdiervisserij.
De oesterbanken lossen weer een deel van het mosselprobeem op, want de wat oudere oesterriffen zijn weer een geschikte ondergrond voor mosselen. Zo zijn al op veel plekken gemengde schelpdierbanken ontstaan.
Vogels en oesters
Het is voor een vogel niet gemakkelijk om zo’n Japanse oester open te krijgen. Zeker niet wanneer ze allemaal aan elkaar vast zitten of zich hebben vastgeketend aan een steen of dijk. Maar in 2007 zagen onderzoekers dat scholeksters en meeuwen begonnen te leren hoe ze deze lastige prooien moesten kraken. Scholeksters steken hun snavel in oesters die een heel klein beetje openstaan. Ze kunnen hem dan verder openwrikken, de sluitspier doorsnijden en de oester opeten. Meeuwen pakken het rigoureuzer aan. Die pakken losliggende oesters en laten ze dan uit de lucht op de zeedijk kapot vallen. In het begin lukte het nog niet zo goed (30% succesvol), maar nu lukt het bijna alle keren (90%). Als je nu over de Waddenzeedijken van Texel fietst, vind je overal kapotgegooide oesterschelpen.
Oesters op Texel
Al in de jaren 70 van de vorige eeuw kon je soms een Japanse oester vinden op de wadden en dijken rond Texel, vooral bij het bassin van de toenmalige waterfabriek in Oudeschild, wat nu een stukje van de haven is. Sinds het einde van de jaren 90 zijn ze echt talrijk geworden op het Texelse wad. In de Mokbaai, bij Zeeburg en bij de Cocksdorp zijn nu een heuse oesterriffen. De oesters worden in kleine hoeveelheden geraapt. Je kunt ze bestellen in Texelse restaurants.
Kenmerken van Japanse oesters
- afmetingen:
tot 20 centimeter, soms nog veel groter
- kleur:
wit tot grijzig
- voedsel:
fytoplankton
- vijanden:
bijna niemand, maar sinds kort meeuwen en scholeksters, mensen, ziektes
- voortplanting:
geslachtelijk
Namen
- Ned: Japanse oester (creuse, wilde kreuse)
- Lat: Crassostrea gigas
- Eng: Pacific oyster (Japanese oyster)
- Dui: Pazifische Auster (Felsenauster)
- Dan: zie Latijnse naam (Øster)