Ieder vakgebied kent zijn eigen jargon. Ook wij gebruiken in de dierverzorging soms woorden waarvan mensen verbaasd opkijken. “Wat bedoel je?” is dan een heel logische vraag. In deze weblog neem ik een aantal woorden en uitdrukkingen onder de loep. Voor ons zijn ze bekend en logisch, maar dat geldt niet voor iedereen!
Stranden
Soms strandt er een bruinvis, dolfijn of grote walvis. Dan is er altijd iets met het dier aan de hand. Deze zeezoogdieren kunnen zich niet redden op het land. Op ademhalen na doen ze alles onder water. Bij zeehonden gebruiken we het woord stranden niet. Een zeehond ligt namelijk uit zichzelf heel regelmatig op de kant, om uit te rusten of te zonnebaden. Een zeehond op het strand is dus zeker niet per definitie in de problemen.
Flippers
Alle zoogdieren hebben in principe hetzelfde bouwplan. Ze hebben in aanleg vier poten en een staart. Bij de mens is van de staart alleen het staartbot (stuitje) over, bij walvissen zijn de achterpoten helemaal verdwenen in de loop van de evolutie. Het formaat van de botten kan enorm verschillen per diersoort. Zo zijn de botten in de poten van zeehonden heel kort. De poten zijn bovendien aangepast aan het leven in het water. Daarom noemen we ze flippers. Zeehonden hebben voor- en achterflippers.
Vinnen
Dat vissen vinnen hebben, is algemeen bekend. Maar ook onze bruinvissen hebben borstvinnen, een rugvin en een staartvin. In de evolutie is er geen verband tussen het ontstaan van vinnen bij vissen en bij walvissen. Walvissen zijn namelijk uit landdieren ontstaan. Vinnen zijn gewoon heel handig als je in het water leeft. Biologen noemen dit verschijnsel convergente evolutie. Dat betekent dat een eigenschap of functie onafhankelijk van elkaar in verschillende groepen dieren of planten ontstaat. Zowel vissen als walvissen gebruiken hun vinnen om zich voort te bewegen, als roer en voor balans in het water.
Sonde
Soms moet een dier met een sonde gevoed worden. Daarmee bedoelen we een slang die wij via de bek naar de maag leiden. We laten de vloeibare voeding door de slang in de maag lopen. Dit doen we bij heel zieke of verzwakte vogels en jonge zeehonden die nog afhankelijk zijn van moedermelk. Ook geven wij dieren die net binnen zijn gekomen vaak vocht via een sonde. Een dier dat een tijd niet heeft gegeten is namelijk ook altijd uitgedroogd.
Stoppen
Een zeehond die niet fit is, eet de eerste dagen in de opvang vaak niet zelf. Dan moeten wij hem de vissen onder dwang voeren. Dat noemen we stoppen. We gaan dan boven de zeehond zitten, fixeren hem met onze knieën en maken zijn bek open met een ‘vingertje’. Nog zo’n eigen woord: een vingertje is een stuk stevig tuinslang, dat wij ter bescherming om onze vinger doen. Als de zeehond zijn bek open doet, stoppen we de haring erin. Als hij dan slikt, gaat de vis vanzelf naar binnen.